Visuele functie: het gezichtsvermogen (visus) en contrast

Visuele functie: het gezichtsvermogen (visus) en contrast

Inhoudsopgave:

  1. De visuele functie
  2. Wat is de visus (gezichtsscherpte, gezichtsvermogen)
  3. Hoe meten we de visus (gezichtsscherpte)
    • de letterkaart (Snellen kaart en logMAR kaart)
    • vingers tellen, handbewegingen, lichtperceptie (waarneming van licht)
    • de leesvisus
  4. Afkortingen in de literatuur
  5. Het optimaliseren van de visus
  6. Dieptezien
  7. Contrast en gezichtsvermogen
  8. Strooilicht
  9. Complexere brekingsafwijkingen (aberraties)
  10. Animatiefilm

1. De visuele functie
Het functioneren van het oog, de visuele functie of visuele kwaliteit, wordt door enkele paramaters bepaald, zoals:

  • de visus (het gezichtsvermogen, de gezichtsscherpte). Dit is de meest gebruikelijke meting die wordt verricht bij een opticien of bij een oogarts → zie deze folder
  • contrastgevoeligheidzie deze folder
  • lichtverstrooiing: dit is de mate van verstrooiing van het licht (strooilicht) → zie aparte folder op de website (strooilicht)

Deze parameters worden hierna besproken.

2. Wat is de visus (gezichtsscherpte)
Bepaling van de gezichtsscherpte of het gezichtsvermogen is belangrijk bij elk oogheelkundig onderzoek. De oogheelkundige term voor gezichtsscherpte is de “visus“. De visus wordt van elk oog afzonderlijk, zonder of met eventuele correctie (bril, contactlens), onderzocht. De Utrechtse hoogleraar Snellen (1862) stelde dat een oog met een ‘normale’ visus welomschreven details moet kunnen onderscheiden in zwarte figuren op een witte achtergrond. De visus in Nederland wordt bepaald volgens Snellen.
Bij een normaal oog valt het beeld precies op het netvlies:

3. Hoe meten we de visus?
3a. De letterkaart
De letterkaart voor veraf zien wordt meestal op een afstand van 6 meter geplaatst (zie foto), op een goed verlichte plaats. Dit is de reden dat een oogartsenkamer zo’n 6 meter lang is. De oogarts gebruikt normaliter de zogenaamde Snellen-kaart. De visus (Snellen-visus) wordt dan uitgedrukt in een getal. Een gemiddeld oog ziet 1.0 (100%). Sommige ogen zien meer dan normaal, bijvoorbeeld 1.2 (120%) of 1.6 (160%). Een oog dat minder ziet dan normaal ziet bijvoorbeeld 0.8 (80%), 0.6 (60%), 0.5 (50%), 0.4 (40%), 0.3 (30%), 0.2 (20%), 0.1 (10%) of 0,05 (5%).

De grootste letter op de letterkaart wordt nog gezien als iemand 0.05 kan zien. Patiënten die minder zien dan 0.05 kunnen deze grootste letter op de letterkaart niet meer waarnemen. Er moet dan overgegaan worden op vingers tellen.

Naast de Snellen-visus bestaat een logMAR-visus. Om onderzoeksredenen kan een speciale kaart worden gebruikt, de logMAR-kaart. Hierbij wordt gekeken naar de hoekvergroting waarmee het object wordt gezien. Deze maat is van belang bij wetenschappelijk onderzoek. De visus in logMAR staat voor: het logaritme of the minimal angle of resolution.

Hierna ziet u een omrekeningstabel (een tabel om de waarden te vergelijken) voor het meten van het gezichtsvermogen / gezichtsscherpte (visus) op afstand:

visus volgens Snellennotatie
internationaal
(feet) 
visus volgens Snellen (gebruikt door
opticien/oogarts
in Nederland)
visus in
logMAR
EDTRS
letter
score

(5 letters = 1 lijn)
Visuele hoek
(boogminuten)
 20/10  2.00 (200%)  -0.30  100  0.50
 20/12.5  1.60 (160%)  -0.20  95  0.63
 20/16  1.25 (125%)  -0.10  90  0.80
 20/20  1.00 (100%)  0  85  1.00
 20/25  0.80 (80%)  0.10  80  1.25
 20/32  0.63 (63%)  0.20  75  1.60
 20/40  0.50 (50%)  0.30  70  2.00
 20/50  0.40 (40%)  0.40  65  2.50
 20/63  0.32 (32%)  0.50  60  3.15
 20/80  0.25 (25%)  0.60  55  4.00
 20/100  0.20 (20%)  0.70  50  5.00
 20/125  0.16 (16%)  0.80  45  6.25
 20/160  0.13 (13%)  0.90  40  8.00
 20/200  0.10 (10%)  1.00  35  10.00
 20/250  0.08 ( 8%)  1.10  30  12.50
 20/320  0.06 ( 6.3%)  1.20  25  16.00
 20/400  0.05 ( 5%)  1.30  20  20.00
 20/500  vingers tellen  1.40  15
 20/640  vingers tellen  1.50  10
 20/800 vingers tellen
0.03 (3%)
 1.60  5  40.00
 2/200 vingers tellen
0.01 (1%)
 2.00  2  100.00
 1/200 (CF)  vingers tellen  2.30  0
 0.5/200  handen bewegen
 0.25/200  lichtperceptie
  • 20/2000 = vingers tellen op 2 feet (1/2 meter); 20/20000 = handen bewegen op 2 feet
  • Het omzetten van de Snellen visus naar de logMar visus gaat als volgt: logMAR = -log(snellen visus)
  • Het omzetten van de Snellen visus naar de ETDRS letters gaat als volgt (globale rekenformule): ETDRSletters = 85 +50xlog(snellen visus)
  • een letterscore ≤ 34 komt ongeveer overeen met een Snellen-visus van < 0.1
  • een letterscore 35-54 komt ongeveer overeen met een Snellen-visus van ≥ 0.1 en <0.25

Een verdubbeling van de Snellenvisus (snellen fraction), dwz een halvering van de visuele hoek (hoekvergroting)betekent een 3 stapsverandering in de logMAR (verandering van 3 regels). Bijvoorbeeld, indien de visus toeneemt van 0.2 (20%) naar 0.4 (40%) dan neemt de logMAR af van 0.70 naar 0.40 (3 trapsverandering).
Een ander voorbeeld: bij een visusdaling van 2x, bijv. van 1.0 (= logMAR 0) naar 0.50 (logMAR 0.3), verandert de logMAR met 3 stappen of 3 lijnen (oftewel de visus is 2x lager geworden).

Een logaritmische schaal (Log) wordt ook gebruikt voor andere metingen, zoals bij het bepalen van de dikte van het netvlies (retina) d.m.v. een OCT-apparaat (dit is een apparaat dat een scan maakt van het netvlies en waarbij de dikte van het netvlies gemeten kan worden). Dit wordt dan de LogOCT genoemd.
Een 3 stapsverandering in de Log-waarden (LogOCT) betekent een verdubbeling/halvering van de dikte van het netvlies (het centrale netvlies, de macula of gele vlek genoemd, is ongeveer 200 um).
Bijvoorbeeld: een toename van de retinadikte van 200 um (uitgangswaarde logOCT= 0) naar 400 um (logOCT = 0.30) betekent een verdubbeling van de retinadikte (3 stapsverandering in logOCT). Een toename van de retinadikte van 400 um (logOCT 0.3) naar 800 um (logOCT 0.6) is een verdubbeling van de retinadikte.

3b. Vingers tellen
Als de grootste letter niet kan worden onderscheiden, kan de gezichtsscherpte worden onderzocht door vingers te laten tellen van een opgestoken hand. Een waarnemer met een ‘normale’ visus kan op 60 meter afstand nog vingers onderscheiden. De visus wordt dan ook uitgedrukt in ‘zestigste (../60)’. De patiënt wordt gevraagd op welke afstand hij de vingers van de onderzoeker nog kan zien. Bijvoorbeeld als een patiënt de vingers kan tellen op maximaal 2 meter afstand dan wordt de visus 2/60. De visus kan liggen tussen 1/60 en 5/60 (immers bij een visus van 6/60 zou de patiënt de letterkaart op 6 meter weer kunnen lezen).

3c. Handbewegingen
Als de visus zo laag is, dat geen vingers kunnen worden geteld, kan de gezichtsscherpte worden bepaald door het waarnemen van handbewegingen. Normaliter wordt men geacht handbewegingen te kunnen onderscheiden op 300 meter afstand. De visus wordt dan ook uitgedrukt in ‘driehonderste (../300)’. De patiënt wordt gevraagd op welke afstand hij de handenbewegingen van de onderzoeker nog kan zien. Bijvoorbeeld als een patiënt de handbewegingen kan zien op maximaal 4 meter afstand dan wordt de visus 4/300. De visus kan liggen tussen 1/300 en 5/300. Een patiënt met 5/300 (=1/60) zal waarschijnlijk ook de vingers op 1 meter weer kunnen waarnemen.

3d. Lichtperceptie (waarneming van licht)
Is het gezichtsvermogen zo slecht dat ook handbewegingen niet kunnen worden waargenomen, kan worden nagegaan of de patiënt een lampje (penlight of oogspiegel) al dan niet ziet. Er zijn dan drie mogelijkheden:

  • de patiënt ziet het lampje en geeft correct de richting aan van waaruit het schijnt. Men spreekt dan van een “positieve lichtperceptie met goede projectie”.
  • de patiënt ziet het lampje, maar geeft de richting van waaruit het schijnt niet correct aan. Men spreekt dan van een “positieve lichtperceptie met een foutieve projectie”.
  • de patiënt ziet het lampje niet. Er is sprake van een “negatieve licht perceptie” of amaurosis. Het oog is blind, ook wel “coecus” genoemd.

3e. De leesvisus
De leesvisus kan worden bepaald met een speciale letterkaart voor korte afstand, of met iedere andere leestekst die voorhanden is (telefoonboek, spoorboekje, krant, ponskaartje). Na de leeftijd van ongeveer 45 jaar wordt ook de sterkte van het leesdeel van de bril bepaald. In de bril wordt dan het leesdeel geslepen. Men kan kiezen uit een aparte leesbril, een bifocale bril of een multifocale bril.

4. Afkortingen in de literatuur
In de literatuur worden de volgende afkortingen gebruikt:
VA= visual acuity (visus of gezichtsvermogen), U= uncorrected (ongecorrigeerd, dus zonder brilcorrectie), C= corrected (optimaal gecorrigeerd met een bril), D= distance (veraf, op afstand bepaald), N= near (dichtbij), I= intermediate (tussenliggende afstand, bijv. computerwerk), S= spectacles (correctie met bril).

  • De ongecorrigeerde visus (gezichtsscherpte). Dit wordt afgekort met UCVA (= uncorrected visual acuity, de ongecorrigeerde visus). Deze is onder te verdelen in:
    • UDVA= uncorrected distance visual acuity (ongecorrigeerde visus op afstand).
    • UIVA=  uncorrected intermediate visual acuity (ongecorrigeerde visus op de tussenafstand).
    • UNVA= uncorrected near visual acuity (ongecorrigeerde visus voor dichtbij).
  • De gecorrigeerde visus. Dit wordt afgekort met BCVA (best corrected visual acuity).
    • CDVA= corrected distance visual acuity (best-gecorrigeerde visus op afstand).
    • CIVA=  corrected intermediate visual acuity (best-gecorrigeerde visus op de tussenafstand).
    • CNVA= corrected near visual acuity (best-gecorrigeerde visus voor dichtbij).
    • BSCVA= best spectacle corrected visus acuity (best brilgecorrigeerde visus).
  • De visus gemeten met beide ogen tegelijkertijd.
    • binocular UDVA/UIVA/UNVA = de visus gemeten als men met 2 ogen tezamen kijkt.
    • binocular CDVA/CIVA/CNVA = de visus gemeten als men met 2 ogen tezamen kijkt.

5. Het optimaliseren van de visus
Indien de visus lager is dan 1.0, wordt eerst geprobeerd de visus te verbeteren met voorzet-glaasjes met verschillende sterkten (brillenglaasjes). Dit noemen we “refractioneren”. 

Een oog dat een correctie (bril, lenzen) nodig heeft om optimaal te kunnen zien, heeft een refractie afwijking. Dit houdt in dat bij één of beide ogen een bepaalde fout zit in het brekingssysteem. De verschillende brekings- of refractieafwijkingen worden besproken op de website (oogartsen.nl) → zie folder refractie-afwijkingen.

De optimale visus kan, ook met bril of lenzen, lager zijn dan 1.0 (100%). Meestal komt dit doordat er een oogziekte aanwezig is. De onderzoeker kan proberen of visusverbetering kan worden bereikt met behulp van een stenopeïsche opening, dit zijn 1 of meerdere kleine gaatjes van 1 mm doorsnede in een (metalen) plaatje. De patiënt kijkt dan door de gaatjes naar de letterkaart. Deze test helpt de oogarts om een diagnose te stellen.
Door de kunstmatige diafragmawerking van de kleine gaatjes wordt de scherptediepte vergroot (de sferische en de chromatische aberratie van de binnenvallende lichtstralen worden weggenomen). Indien met een stenopeïsche opening een visusverbetering wordt bereikt, kan dit betekenen dat

  • de brilmeting niet (of niet goed) is uitgevoerd, of
  • er bepaalde oogziekten aanwezig zijn (bijvoorbeeld staar). Men kijkt dan langs de
    lenstroebelingen heen.

Op deze wijze kan een brekingsafwijking van een visusbedreigende oogafwijking onderscheiden worden.

Brilmeting door oogarts
De oogarts heeft de visus nodig om een diagnose te stellen: is er sprake van een refractie-afwijking (bril) of van een oogziekte? Dit noemen we een “diagnostische refractie”. Deze meting wordt niet tot in details bepaald. De opticien zorgt voor de uiteindelijke, optimale brilmeting. Het leesdeel van de bril (leesadditie) wordt ook bepaald door de opticiën of optometrist. De soort bril (mono/bi/multi-focaal etc) moet u overleggen met de opticiën/optometrist.
Kortom, de oogarts meet wel de visus en refractie om een diagnose te stellen, maar doet geen optimale meting voor de bril zelf. Soms krijgt u een briladvies mee van de oogarts, echter dit briladvies zal altijd gevolgd worden door na-refractie door uw opticiën of optometrist, die de eindverantwoordelijkheid heeft voor het afgeleverde hulpmiddel.

6. Dieptezien
Dieptezien wordt gedefinieerd als de afstand vóór en achter een object (waarnaar men kijkt) dat nog steeds voldoende in focus is (nog voldoende scherp wordt waargenomen).
Bij een nauwe pupil wordt het bereik van het dieptezien groter (pinhole effect). Het optische effect van een pinhole houdt in dat als de pupil kleiner wordt, het dieptezien toeneemt. Het bereikt waarin men nog scherp kan zien, neemt toe.

7. Contrast en gezichtsvermogen
Met contrast worden verschillen in kleurintensiteit bedoeld die gelijktijdig in het gezichtsveld aanwezig zijn. Bijvoorbeeld, de zwarte letters op papier zijn goed leesbaar omdat ze afsteken tegen het witte papier. Lichtgrijze letters zijn daarentegen moeilijker te lezen op dezelfde kleur achtergrond. Hoe groter het contrast, hoe beter de letters te lezen zijn. De kleuren van het object en de achtergrond zijn van belang. Sommige slechtzienden kunnen last hebben van grote helderheidsverschillen die ontstaan wanneer grote vlakken een sterk verschillende lichtopbrengst hebben (bijv. een licht gekleurd vlak naast een donker vlak). Hun ogen hebben moeite zich aan de verschillende lichtsterkten aan te passen. Een witte achtergrond (bijv. een tafel) weerkaatst het opvallende licht (voor 90%) waardoor het effect van een spiegel ontstaat. Slechtzienden zullen meer last hebben van dit weerkaatste licht en daarom is een witte tafel minder geschikt. Wit servies is beter zichtbaar op een donker tafelkleed, een glas is tegen elke achtergrond moeilijker zichtbaar door een laag contrastgehalte.

Contrast/Glare/Visus-test (CSV-1000)

Het meten van het gezichtsvermogen en lichthoeveelheid
Het gezichtsvermogen (visus) is afhankelijk van het contrast van het voorwerp waar men naar kijkt. Een helder object bij een goede achtergrondsverlichting is beter zichtbaar dan een minder helder object bij slechte lichtomstandigheden. Bijvoorbeeld, het lezen van een boek gaat beter bij een goed contrast tussen de letters en de achtergrond. Ook gaat het beter bij goede lichtomstandigheden (een lamp).
Bij het meten van de visus kan men het object (de letter waar men naar kijkt) verschillende lichtintensiteiten geven. Tevens kan de visus worden gemeten in een ruimte met verschillende lichtomstandigheden: bij normale lichtomstandigheden (fotopisch), bij middelmatige lichtomstandigheden (mesopisch) of bij lage lichtomstandigheden (duisternis).
Een voorbeeld van een contrastgevoeligheidstest: de visus wordt gemeten met een object met verschillende contrastpercentages (100%, 25%, 10%, 5%, 2.5%) en met verschillende omgevingsverlichting (belichting van de kaart): fotopisch (helder licht, 100 candelas / mm2) en mesopisch (minder helder licht, 2 candelas / mm2):

De contrastgevoeligheid:

  • is bij fotopische omstandigheden > mesopische omstandigheden > scotopische omstandigheden
  • neemt af bij het ouder worden, mn bij mesopische en scotopische omstandigheden (tgv de veroudering van de lens en de fotoreceptoren). Dit geldt voor mensen die hun eigen lens nog hebben maar ook voor mensen die een kunstlens hebben (JCRS 2010,20).
  • lijkt bij ogen met een eigen ooglens vergelijkbaar te zijn tov ogen waarin een kunstlens zit.

8. Strooilicht
Het binnenvallend licht passeert diverse structuren in het oog, zoals het hoornvlies, de lens en het glasvocht. In de ideale situatie wordt een lichtbron goed geprojecteerd op het netvlies. In het ideale oog is er geen lichtverstrooiing aanwezig. Echter doordat de oogmedia (hoornvlies, lens ed) optisch niet perfect zijn, is er altijd enige mate van lichtverstrooiing aanwezig. De lichtverstrooiing vermindert daarbij het contrast van het object/beeld dat geprojecteerd wordt op het netvlies. Hierdoor neemt de kwaliteit van het zien af.
Zie een uitgebreide folder elders op de website over strooilicht → lees verder.

9. Complexere brekingsafwijkingen (aberraties)
zie folder brekingsafwijkingen / aberraties

10. Animatiefilm

error: Niets van deze website mag worden gekopieerd
Scroll naar boven