Bouw en functie: de oogleden

Bouw en functie: de oogleden

Inhoudsopgave:

  1. Huid, spieren en tarsus van het ooglid
  2. De ooglidrand
  3. Adnexen (aanhangsels zoals oogharen, kliertjes)
  4. Het knipperen
  5. De ooglidspleet
  6. Soorten ooglidcorrecties
  7. Redenen voor het verrichten van ooglidoperaties
  8. De verzekering

1. Huid, spieren en tarsus van het ooglid
1a. Anatomie / bouw
De oogartsen opereren ook afwijkingen van de oogleden en de traanwegen (oculoplastische chirurgie). U vindt op www.oogartsen.nl informatie over een groot aantal aandoeningen, operaties en procedures rond deze operaties.

De tekening hierna laat zien hoe een bovenooglid is opgebouwd. De buitenkant is bekleed met huid. De huid van de oogleden is dun en daardoor goed beweeglijk. Bij veel mensen verloopt de ooglidhuid van kleur, naar de lidrand toe wordt de huid geleidelijk roder of meer gepigmenteerd. Ongeveer 8-11 mm boven de rand van het ooglid bevindt zich een omslagplooi of huidplooi (ooglid-crease of skin-crease). Bij het vooruit kijken hangt de huid voor de skin crease. De afstand van de ooglidrand tot de crease is ongeveer 10 mm bij vrouwen en 8 mm bij mannen.
  → 
Afkortingen: levator= levatorspier (heffer ooglid), m.r.s.= musculus rectus superior (bovenste rechte oogspier), m.r.i.= musculus rectus inferior (onderste rechte oogspier), m= musculus tarsalis superior (Müllerse spier), S= septum orbitale, V= orbitaal vet (oogkas vet), T= tarsus, i= iris (regenboogvlies), h= hoornvlies (cornea), O= orbicularis spier (kringspier)
De dubbele huidplooi hangt vóór de skin-crease wanneer rechtuit wordt gekeken.  Ook het onderooglid heeft een huidplooi. Bij kinderen is deze plooi 3-4 mm onder de lidrand goed te zien, op latere leeftijd wordt de plooi minder goed zichtbaar.
Benamingen: blefar- (NL), blephar- (Grieks)= voorvoegsel in woordsamenstelling dat een betrekking tot een ooglid aangeeft. Achter de huid bevindt zich de ooglidspier (musculus orbicularis oculi) ofwel de kringspier. Deze spier is stevig verbonden met de huid door een dunne laag bindweefsel.

Achter de spier van het bovenooglid zit een bindweefselplaat (tarsus) die een verticale hoogte heeft van 9-12 mm. De tarsus in het onderooglid is veel kleiner, 4 mm hoog. De tarsus in het onder- en bovenooglid zorgt voor de stevigheid van de oogleden. In de tarsus zitten de talgkliertjes (klieren van Meibom) die een belangrijke rol spelen bij de kwaliteit van de traanfilm. De kliertjes, ongeveer 25 in het bovenooglid en 20 in het onderooglid, zitten in de tarsus.

Afbeelding: afvoergangetjes van de talgkliertjes

1b. Functie
Het openen van de oogleden vindt plaats d.m.v. bepaalde spieren, de retractoren genoemd. Het bovenooglid wordt omhoog getrokken (het openhouden van het oog) door 2 “bovenooglid-retractoren”. De retractoren bestaan uit de volgende spieren:

  • de musculus levator palpebrae (levatorspier) met de aponeurose (een peesblad)
    Deze levatorspier is de belangrijkste heffer van het bovenooglid. De spier ontspringt vanaf de achterzijde van de oogkas, loopt naar voren toe en gaat dan over in een peesblad (aponeurose). Boven het ooglid verdeelt de spier zich in 2 delen, het voorste en achterste deel.
    Het voorste deel, bestaande uit fijne peesjes, loopt door in de spier van het ooglid zelf (orbicularisspier) en de huid. De bovenste vezeltjes ervan zorgen voor de ooglid-crease (omslagplooi). De huidplooi wordt veroorzaakt door overhangende huid, vet en ooglidspier.
    Het achterste deel van de levator-aponeurose eindigt in de vóórzijde van de bindweefselplaat (tarsus), mn ongeveer 3 mm boven de ooglidrand.
    Indien deze spier verzwakt, bijv. door operaties, leeftijd of ongevallen, ontstaat een laagstand van het bovenooglid (ptosis). De levatorspier wordt aangestuurd door de superior-tak van de 3e hersenzenuw (nervus oculomotorius) die ook de bovenste oogspier aanstuurt (zorgt voor het naar boven kijken van het oog).
  • de musculus tarsalis superior (spier van Müller)
    Deze Müllerse spier ontspringt aan de onderzijde van de levator-aponeurose, ongeveer 12-14 mm boven de tarsale plaat (t.h.v. het ligament van Whitnell). De spier loopt vervolgens naar de bovenzijde van de tarsus en naar het aangrenzend slijmvlies (conjunctiva). Deze fijne spier heft het ooglid in geringe mate, ongeveer 2 mm. De tarsale spier wordt aangestuurd door sympathische zenuwvezels (zie folder zenuwen). Zwakte of uitval van deze spier leidt tot een geringe laagstand van het bovenooglid (ptosis genoemd). Uitval komt voor bij het Horner syndroom.

Het onderooglid wordt omlaag getrokken door 2 fijne spiertjes, de “onderooglid-retractoren” genoemd:

  • de capsulo-palpebrale fascia (spier-peesblad)
    Deze fijne spier-peesvezels trekken het onderooglid naar beneden. Ze zijn veel dunner en minder duidelijk aanwezig dan de levatorspier in het bovenooglid. Het spier-peesblad, te vergelijken met de levator-aponeurose van het bovenooglid, ontspringt van de onderste oogspier en onderste-schuine oogspier en loopt vervolgens naar de onderste omslagplooi van het slijmvlies (overgang van ooglid en oogbol) en naar de onderrand van de bindweefselplaat (tarsus) van het onderooglid.
  • de musculus tarsalis inferior
    Deze spier in het onderooglid is vergelijkbaar met de Müllerse spier van het bovenooglid. Echter deze spier is slecht ontwikkeld en de functie is beperkt. Deze spier ligt achter de fascia capsulo-palpebrale.

De tarsus (bindweefselplaat) loopt aan de bovenzijde door in een dun bindweefselschot, het septum orbitale genoemd. Het septum loopt van de bovenste rand van de oogkas naar de aponeurose van het bovenooglid (tot ongeveer 2-5 mm boven de tarsus). Dit septum zorgt voor een barrière tussen het ooglid en de inhoud van de oogkas. Achter dit septum zijn (orbitale) vetophopingen zichtbaar die voor een groot deel, samen met de dikte van de ooglidspier, bepalen hoe ‘vol’ een bovenooglid eruit ziet. Soms bestaat er bij een teveel aan bovenooglid nauwelijks een teveel aan huid, maar vooral een teveel aan orbitaal vet.
   

   
Opbouw van het aangezicht: a) de oogbol met de oogspieren, b) de tarsalis superior (bovenooglid, deze spier is kleiner dan in de tekening is weergegeven) en inferior (onderooglid), c) de levatospier (de belangrijkste heffer van het ooglid) met de frontalisspier (aanspannen wenkbauwen en voorhoofd) en d) de orbicularis (kringspier rondom het oog)
1c. Kringspier (orbicularis)
De grootste spier is de kringspier van het ooglid, de musculus orbicularis oculi genoemd (orbicularis). Bij aanspannen van deze spier wordt de lidspleet kleiner en/of het oog sluit zich. Bepaalde delen van de spier zorgen ook voor de traanpomp. De orbicularisspier of kringspier bestaat uit 3 delen (vergelijkbaar met 3 groter wordende cirkels, van binnen naar buiten).

  • de pretarsale orbicularis spier: deze spieronderdelen in het onder- en bovenooglid liggen vóór de tarsus (pre= vóór, tarsus= bindweefselplaat), dus in de onderste 10 mm van het ooglid. De spiervezels lopen van de buitenzijde naar de binnenzijde (neuskant). De spier van het onder- en bovenooglid komen tezamen in beide ooghoeken.
  • de preseptale orbicularis spier: deze spier ligt aan de vóórzijde van het septum orbitale, dwz dieper in de oogkas (pre= vóór, septum= bindweefselschot). De pretarsale en preseptale orbicularisspieren zorgen voor de normale knipperbewegingen van de oogleden.
  • de preorbitale orbicularis spier: deze spier loopt over de oogkasrand heen (pre= vóór, orbita= oogkas) en vormt het buitenste deel van de kringspier. Deze spier wordt met name gebruikt bij het krachtig sluiten van de oogleden.
      orbicularisspier (kringspier in en rondom de oogleden)

De kringspier wordt aangestuurd door de 7e hersenzenuw (gelaatszenuw). Uitval van deze zenuw leidt ertoe dat het ooglid niet goed kan sluiten (zie folder aandoening 7e hersenzenuw). Te krachtig sluiten van de oogleden wordt blefarospasme genoemd.

2. De ooglidrand
In de ooglidrand komen het slijmvlies (conjunctiva) en de huid bij elkaar. Deze overgang zit aan de binnenzijde van de ooglidrand (tegen de oogbol aan), aan de achterzijde van de Meibomklieren. In het midden van de ooglidrand bevindt zich de “grijze lijn”, net vóór de afvoergangen van de talgklier (Meibom). Deze lijn is meestal goed zichtbaar.

3. Adnexen (aanhangsels)
De adnexen zijn de aanhangsels van de huid die diep gelokaliseerd zijn in de onderliggende huidlaag (dermis) en verbinding hebben met de oppervlakkige huid (epidermis).

Ze bestaan uit talgklieren, zweetklieren en haarfollikels:

3a.  De vet- of talgkliertjes. De talgkieren worden de Meibomklieren genoemd (sebaceous glands). De kliertjes, ongeveer 25 in het bovenooglid en 20 in het onderooglid, zitten in de tarsus. Talg komt vanuit de kliertjes terecht op de ooglidrand en speelt een belangrijke rol bij de opbouw van de traanfilm. Een veel voorkomende aandoening is een ontsteking hiervan (meibomitis). Verder zijn er nog andere vet/talg-kliertjes: kliertjes die verbonden zijn aan de ooghaartjes (klieren van Zeis) en de normale talgklieren van de wenkbrauwen, huid en carunkel (slijmvliesplooi in de neushoek).

3b.  De oogharen, haarfollikels: er zijn ongeveer 100 wimpers aanwezig in het bovenooglid en 50 wimpers in het onderooglid. De ooghaartjes ontspringen aan de voorzijde van de ooglidrand, net vóór de tarsale plaat. Ze vormen 2-3 onregelmatige rijen.

3c. De zweetkliertjes (eccriene en de apocriene zweetkliertjes). De kleine zweetkliertjes langs de ooglidrand worden kliertjes van Moll genoemd.

Gezwellen of tumoren die uitgaan van de adnexen worden in een aparte folder beschreven → lees verder.

4. Het knipperen
Het knipperen van de oogleden is van belang voor een goede gezichtsscherpte en voor de gezondheid van het oogoppervlak. Tijdens het knipperen en het sluiten van het oog beweegt het bovenooglid naar beneden in een roterende beweging. Hierdoor sluit eerst het buitenste deel van beide oogleden (temporale zijde), daarna sluit het oog zich van buiten (temporaal) naar binnen (nasaal, de neuszijde). Hierdoor wordt de traanfilm in de traanfilm-meniscus gedreven en wordt het vuil richting de traanpunten bewogen zodat het afgevoerd kan worden via de traanwegen. Tijdens het knipperen sluit het oog overigens niet altijd volledig.
Het knipperen speelt een belangrijke rol bij:

  • de mechanische bescherming van het oog
  • het optimaliseren van de traanfilm
    • het verspreiden van het traanvocht over het oogoppervlak
    • het verspreiden van de vetlaag van de traanfilm
    • het bevorderen van de afgifte van vetbestandelen (talg) uit de talgklier uitgangetjes van het ooglid (Meibom klieren)
  • het verwijderen (wegspoelen) van afvalproducten of vuil

Knipperen van de oogleden is een beweging waarbij de traanvloeistof verdeeld wordt over het oogoppervlak. De knipperreflex en knipperkracht beinvloeden de conditie van de traanfilm. Een volledige knipperslag is nodig om de traanfilm te stabiliseren. Het krachtig sluiten van de oogleden bevordert de meibomkliersecretie en de dikte van de olie laag van de traanfilm

5. De ooglidspleet
De verticale afstand van een normale lidspleet varieert per individu en is gemiddeld 9-10 mm. Het bovenooglid bedekt het hoornvlies ongeveer 2 mm aan de bovenzijde (of anders gezegd: de bovenste ooglidrand ligt ongeveer 4 mm boven het centrum van het hoornvlies). Indien het bovenooglid lager staat, spreken we vaneen (blepharo-)ptosis (laagstand van het bovenooglid). Informatie vindt u op www.oogartsen.nl, lees verder → ptosis. De horizontale lidspleet is ongeveer 30 mm.

6. Soorten ooglidcorrecties
Het goed functioneren van de ogen hangt mede af van de positie en functie van de oogleden. Bovendien hebben de oogleden grote invloed op het uiterlijk. De meest voorkomende afwijkingen van de bovenoogleden zijn een teveel aan huid (dermatochalasis) en een hangend ooglid (ptosis). De onderoogleden kunnen – vooral op oudere leeftijd – naar binnen kantelen (entropion) of naar buiten draaien (ectropion). Al deze afwijkingen kunnen irritatie van de ogen en verslechtering van het zien veroorzaken. Een operatie kan uitkomst bieden. De ingrepen kunnen in verreweg de meeste gevallen het beste door uw oogarts verricht worden.

7. Redenen voor het verrichten van ooglidoperaties
Er zijn 2 redenen om tot een ooglidcorrectie over te gaan, namelijk functionele en cosmetische redenen. Beide correcties worden door de oogarts verricht.

7a.  Functionele redenen:
Ooglidafwijkingen kunnen irritatie van de ogen en verslechtering van het gezichtsveld of gezichtsvermogen veroorzaken. Ooglidcorrectie bevordert dan de functie van het ooglid en oog. Voorbeelden zijn:

  • huidteveel (dermatochalasis) in de bovenoogleden: een teveel aan huid van het bovenooglid kan diverse geven.
  • ectropion: een afstaand onderooglid waardoor het ooglid zijn functie verliest. Dit kan leiden tot een rood oog, tranenvloed, ontstekingen ed.
  • entropion: een naar binnen gedraaid onderooglid waardoor de oogharen tegen de oogbol komen.
  • ptosis: een hangend bovenooglid waarbij de ooglidrand naar beneden is verplaatst met als gevolg een beperking van het gezichtsveld of gezichtsvermogen.
  • ooglidtumoren: goedaardig (bijv. chalazion of talgklierzwelling) of kwaadaardig (bijv. basalioom).

7b.  Cosmetische redenen (het uiterlijk): voorbeelden zijn:

Een uitgebreide beschrijving van elke ingreep wordt op de website getoond. Elke operatie, hoe klein ook, kan soms bijwerkingen of complicaties veroorzaken. Voorlichting hieromtrent is belangrijk en wordt besproken bij elke ooglidcorrectie. De ooglidoperaties vinden meestal op de polikliniek plaats onder locale verdoving.

8. De verzekering
De operatie om functionele redenen wordt meestal vergoed door de ziektekostenverzekering. In specifieke gevallen moet dit speciaal aangevraagd worden.
Cosmetische operaties (bijv. een correctie van huidteveel of van uitpuilend vet in de onderoogleden) worden meestal niet door de verzekeraars vergoed, ook niet wanneer de afwijking het gevolg is van een ziekte, zoals bijvoorbeeld een schildklierziekte. De oogarts kan een verzoek indienen bij de zorgverzekeraar voor vergoeding.

error: Niets van deze website mag worden gekopieerd
Scroll naar boven