Kinderoogheelkunde
Inhoudsopgave
-
Infecties bij kinderen (neonatale conjunctivitis)
-
Risicofactoren van scheelzien bij kinderen < 6 jr
1. Infecties bij kinderen (ophthalmia neonatorum)
Een bindvliesontsteking bij pasgeboren kinderen ontwikkelt zich binnen 2 weken van de geboorte. Dit wordt een ‘neonatale conjunctivitis’ (ophthalmia neonatroum) genoemd. Het wordt veroorzaakt door een infectie die overgedragen is van moeder naar kind tijdens de geboorte.
Deze ontstekingen kunnen een vervelend beloop hebben omdat bij een pasgeborene nog geen afweerreactie plaastsvindt (immunologische reactie). Daarnaast is het oogoppervlak nog niet uitgerijpt, dwz het locale ymfatisch weefsel is nog niet goed ontwikkeld en de traanfilm is nog onvoldoende.
De oogafwijkingen bestaan mn uit:
- een tweezijdige ooglidzwelling
- afscheiding (in eerste instantie wat bloederig, daarna in de vorm van pus/slijm
- zwelling van de binnenzijde van de oogleden (papillaire conjunctivale reactie)
- hoornvliesafwijkingen: deze complicaties zijn het meest ernstig bij een gonorroe infectie (bijv. zweervorming)
De volgende infecties kunnen voorkomen
1a. Gonorroe (N. gonorrheae)
Deze aandoening komt nu relatief weinig voor in ontwikkelde landen, echter in ontwikkelingslanden is dit een groter probleem. Er is sprake van een forse pussige afscheiding met dikke oogleden (ooglid oedeem), gevoeligheid, forse roodheid van het slijmvlies, gezwollen oogslijmvlies (chemosis) en gezwollen lymfeklieren. Indien de infectie zich voortschrijdt, dan kan ook het hoornvlies aangedaan raken (zweervorming aan de randen van het hoornvlies).
1b. Chlamydia
Deze infectie komt het meest voor in de ontwikkelde landen. Behalve een oogontsteking (conjunctivitis) kan het ook leiden tot een longontsteking, oorontsteking en neusontsteking. Ooglidzwelling is bij deze infectie vaak duidelijk aanwezig. Indien onbehandeld, kan het slijmvlies verlittekenen en de randen van het hoornvlies verharden (perifere cornea pannus)
1c. Overige infecties
Andere ziekteverwekkers zijn bacterien (S.aureus, S. pneumoniae, H. influenza en Enterobacteriacae) of herpes infecties (herpses simplex virus, mn HSV-type 2).
Behandeling
De behandeling vindt plaats in overleg met de kinderarts. Indien chlamydia of gonorroe bij het kind wordt geconstateerd, moeten de ouders ook worden onderzocht op deze infecties
1d. Meningococcen conjunctivitis
Ongeveer 35% van de populatie is een drager (zonder klachten) van een N. meningitidis. Deze ontsteking wordt mn waargenomen bij wat oudere kinderen en zelden bij volwassenen. Het betreft een acute ontsteking van het slijmvlies (conjunctivitis), hetgeen gepaard kan gaan met een bloederig slijmvlies (subconjunctivale bloeding. De lymfeklieren bij de oren zijn vaak gezwollen. Bij ongeveer 30% van de kinderen treedt een ontsteking van het hoornvlies (keratitis) op (zweervorming)/
2. Risicofactoren van scheelzien bij kinderen
Dit is een bijlage van de folders over scheelzien en refractie-afwijkingen (brilsterkte).
Er is een groot bevolkingsonderzoek verricht in Amerika bij kinderen tussen de 6 mnd en 6 jr naar de risicofactoren voor het ontstaan van scheelzien (Ophthalmology 2012, 9970 kinderen). Het getal tussen haakjes geeft het verhoogde risico weer:
De risicofactoren voor een esotropie (ogen staan naar binnen) zijn als volgt:
esotropie
- Refractie- of brilsterkteafwijking (SE): kinderen met een hoge verziendheid (hypermetropie) hebben een hoger risico op scheelzien.
- kinderen met een brilsterkte tussen de +2 en +3 D hebben een 6x hoger risico
- kinderen met een brilsterkte tussen de +3 en +4 D hebben een 23x hoger risico
- kinderen met een brilsterkte tussen de +4 en +5 D hebben een 60x hoger risico
- kinderen met een brilsterkte van ≥ 5 D hebben een 122x hoger risico
- esotropie kwam voor bij 1.5% van de kinderen met een brilsterkte tussen de +2 en +3 D, bij 6% van de kinderen met +3 en +4 D, bij 13% van de kinderen met +4 en +5 D en bij 24% van de kinderen met een brilsterkte van ≥ 5 D.
- met name als de verziende kinderen gaan accommoderen (het inzoemend vermogen van de ooglens bij dichtbij kijken) bij het ouder worden, neemt het risico op scheelzien toe (vandaar dat dit de ‘refractieve accommodatieve esotropie wordt genoemd).
- Een verschil in brilsterkte tussen beide ogen (anisometropie): risico is 2x hoger bij een sterkteverschil van ≥ 1 D.
-
brilsterkte (SE) bij
9970 kinderenhoe vaak komt
deze brilsterkte
voor bij kinderen
tussen de 0.5-6 jrhoe vaak komt
in deze groep
een esotropie
voor
[met het risico]hoe vaak komt
in deze groep
een exotropie
voor≥ -1 D (bijziendheid) 4.7% 0.8% [2.5x] 3.2% -1 D en < 0 D (bijziendheid) 11.9% 0.5% 1.4% 0 D en < +1 D 34.3% 0.2% [referentie] 1.2% +1 D en < +2 D 31.4% 0.5% [2x] 1.1% +2 D en < +3 D 10.8% 1.5% [6x] 0.5% +3 D en < +4 D 4.1% 5.7% [23x] 1.1% +4 D en < +5 D 1.5% 13.1% [60x] 0.8% ≥ +5 D 1.2% 23.8% [122x] 2.0%
- De leeftijd van het kind. Kinderen in de leeftijd van 4-6 jr hebben een 8-9x hoger risico dan kinderen < 1 jr. Scheelzien (en esotropie) komt weinig voor in het eerste levensjaar.
- Vroeggeboorte < 33 wk (risico 4.4x hoger)
- Roken tijdens de zwangerschap (risico 2x hoger)
De risicofactoren voor een exotropie (ogen staan naar buiten) zijn als volgt:
exotropie
- Vroeggeboorte < 33 wk (risico 2.5x hoger)
- Roken tijdens de zwangerschap (risico 2x hoger)
- Scheelzien en exotropie voorkomend in de familie
- Geslacht (meisjes 1.6x hoger risico dan jongens)
- Refractie- of brilsterkte afwijking
- astigmatisme (cylinder afwijking): bij een cylinder van 1.50-2.50 D was het risico 2.5x hoger, bij een cylinder van ≥ 2.50 D was het risico 6x hoger
- verschil in astigmatisme tussen beide ogen (anisoastigmatisme): 2.5x hoger risico bij een verschil van ≥ 0.5 D.
Een aantal risicofactoren is corrigeerbaar (dmv een brilcorrectie) waardoor scheelzien (en een lui oog) te vermijderen is. Screening is derhalve belangrijk.