Oogbol: te klein oog (microftalmie), te groot oog (buftalmie)
Inhoudsopgave: Kleine en Grote ogen (bolle ogen):
- De oogbol
- Het kleine oog
- microphthalmos (microftalmie)
- nanopthalmos (nano betekent “dwerg”)
- relatieve anterieure microphthalmos
- anopthalmos (anoftalmie: er is geen oog aangelegd)
- Het grote oog (bolle ogen)
- Axiale myopie (bijziendheid)
- Buphthalmos
1. De oogbol
Om te bepalen of het oog te groot of te klein is, wordt gekeken naar de volgende parameters:
- de lengte van het oog (de aslengte)
- de diameter van het hoornvlies (normaal ongeveer 12 mm)
- de ontwikkeling van het voorste deel van het oog (de voorste oogkamer, VOK [= de afstand van de iris/lens en achtervlak van het hoorvlies, nr 2).
Een normaal oog heeft een oogaslengte van gemiddeld 23-24 mm. Dit wordt gemeten vanaf het voorvlak van het hoornvlies tot de achterzijde van het oog (gele vlek)
2. Het kleine oog
Het klinische spectrum bestaat uit een microphtalmus (eenvoudig of complex), nanophthalmus en relatieve anterieure microphtalmus. Het aspect van een klein oog wordt bepaald door een aantal metingen:
- de lengte van het oog (oogaslengte),
- de diepte van de voorste oogkamer (ACD),
- de cornea diameter en
- de aanwezigheid van eventuele anatomische malformaties (aangeboren afwijkingen zoals: de anterior segment dysgenesis, een verdikte sclera waardoor meer kans op een choroidale effusie, verminderde endotheelcellen bij een ondiepe VOK, iris- of choroidea colobomen)
Een staaroperatie bij kleine ogen bestaat een verhoogd risico op complicaties, zowel tijdens de operatie (peroperatief) als na de operatie (postoperatief). Ook is de kunstlensmeting onnauwkeuriger waardoor de uitkomst van de brilsterkte kan onbetrouwbaarder is.
Het klinische spectrum van een “klein oog” loopt uiteen en bestaat uit:
2a. Microphthalmos (microphthalmie, microftalmie)
In dit geval is er sprake van een ontwikkelingsstoornis in de groei van het oog (gedefinieerd als de totale aslengte van het oog, verminderd met > 2 SD t.o.v. van standaard ogen van dezelfde leeftijdscategorie). Er is een verminderde groei van het voor- en/of achtersegment. De aandoening kan eenzijdig of tweezijdig voorkomen. Er is geen verhoogd risico op glaucoom (kamerafsluitingsglaucoom). Deze ogen kunnen nader ingedeeld worden in:
- Eenvoudige microphthalmus:
- een oog met een kortere aslengte (< 21 mm) dan van een normaal oog (<18 mm bij kinderen < 1 jr). De ogen zijn daardoor verziend (hypermetropie, plus bril).
- een normale diepte van de voorste oogkamer
- een normale dikte van de harde oogrok (sclera)
- geen anatomische malformaties
- Een kleiner hoornvlies (van < 11 mm) kan aanwezig zijn (microcornea).
- Complexe microphthalmus:
- zie vorige kenmerken maar nu ook
- anatomische malformaties (zoals een anterieure dysgenesie, iris of choroidea colobomen, retinale dysgenesie of persisterend foetale vasculatuur en retinadysplasie), som colobomateuze microphthalmos genoemd:
De prevalentie (hoe vaak het voorkomt) is laag (ongeveer 0.01% tot 0.1%). Uit onderzoek blijkt dat een aslengte van < 21.0 mm voorkomt bij 1.2% van de ogen en < 20.0 mm voorkomt bij 0.3% van de ogen.
2b. Nanopthalmos / nanoftalmie (nano betekent “dwerg”)
Een nanophthalmus komt zelden voor. Dit is een oog met de volgende kenmerken:
- een kort oog (< 20-21 mm, microphthalmos). Dit is ongeveer > 3 SD afwijking van de gemiddelde aslengte van een oog.
- vaak een kleiner hoornvlies (microcornea)
- een ondiepe voorste oogkamer (bestaande uit een ondiepe voorste oogkamer (VOK), een irisconvexiteit met nauwe kamerhoek)
- verdikte choroidea/sclera (vaatvlies/harde oogrok van >1.7 mm).
- geen anatomische malformaties
- Overige: een normale lens (die relatief veel ruimte in beslag neemt) of een toegenomen lensdikte, nauwe lidspleet, diepliggend oog in de oogkas, extreme verziendheid, steile cornea’s,
- risico: door a) de verdikte sclera (met verminderde doorgankelijkheid van eiwitten) en b) een compressie van de afvoerader (=vortex vene) door de dense abnormale collageen in de sclera is de kans groter op “uveale effusie” na een operatie.
Deze ogen zijn met name gevoelig voor een afsluitingsglaucoom (angle-closure glaucoom) tijdens de volwassen leeftijd. Door de verdikte sclera is er meer weerstand bij de veneuze outflow (bloed kan moeilijker uit het oog afgevoerd worden door de vortexvenen, waardoor kans op een uvea effusie syndroom met of zonder een exsudatieve netvliesloslating groter is).
2c. Relatieve anterieure microphthalmos
In dit geval wordt het volgende gezien:
-
-
- een normale oogas-lengte (>20.5 mm) met
- een kleiner voorsegment met een ondiepe voorste oogkamer (de ACD is ≤ 2.2 mm), een microcornea (<11.0 mm) kan worden aangetroffen.
- normale dikte van de harde oogrok (sclera)
- er zijn geen anatomische malformaties In deze groep komt vaker een nauwe kamerhoek glaucoom, cornea guttata en pseudoexfoliatie voor.
- Deze ogen hebben een verhoogd risico op een kamerafsluitingsglaucoom, pseudoexfoliatie en cornea guttata.
-
2d. Anopthalmos (anoftalmie, anophthalmie)
In dit geval is het oog tijdens de ontwikkelingsfase niet of nauwelijks aangelegd. Andere afwijkingen die kunnen voorkomen zijn de afwezigheid van de oogspieren, een korte conjunctivaalzak en een microblepharon (klein ooglid). Soms is het oog vervangen door een cyste (congenitale cysteuze oogbol).
3. Het grote oog (bolle ogen)
Een te groot oog kan voorkomen bij:
3a. Axiale myopie (bijziendheid): dit is een oog met een grotere aslengte. Van de bijziende ogen komt deze vorm het vaakst voor in de bevolking. Zie folder over bijziendheid/myopie.
3b. Buphthalmos (buftalmie, buphtalmie): dit is een groot oog met een grote aslengte en met een grotere voorsegmentstructuren (bijv. een grote cornea [macrocornea] en een diepe voorste oogkamer). Dit kan voorkomen bij aangeboren (congenitaal) glaucoom. In dat geval is de oogdruk te hoog waardoor de oogbol groter wordt. Dit treedt alleen op in de kinderjaren (eerste jaar).