Ooglaseren hoornvlies: LASIK (flap methode)

Ooglaseren hoornvlies: LASIK (flap methode)

Inhoudsopgave LASIK en IntraLASIK: de flaptechnologie

  1. Inleiding
    • bouw van het oog en het hoornvlies
    • refractie afwijkingen
    • overzicht refractiechirurgie
    • behandelingen
  2. Wat is LASIK
  3. De operatieprocedure
  4. Indicaties
  5. Vóór- en nadelen van LASIK
  6.  Resultaten
    • Risico’s van LASIK
    • Animatiefilm
  7. Femtolaser
  8. Animatie film (zie einde van de folder)

1. Inleiding
1a. bouw van het oog en het hoornvlies
Het hoornvlies (de cornea) is het glasheldere voorste deel van het oog, waardoor het licht het oog binnenkomt. Het is een voortzetting van het witte deel van het oog (de harde oogrok of sclera genoemd). De sclera omvat  de hele oogbol. Achter het hoornvlies is het gekleurde deel van het oog te zien, het regenboogvlies (iris). Bij een ooglaserbehandeling wordt het hoornvlies behandeld.
 
Afbeeldingen: doorsnede door het oog
Het hoornvlies heeft een dikte van ongeveer een 0,5 mm en is opgebouwd uit een 5 lagen: epitheel, Bowmanse membraan, stroma, Descemet membraan en endotheel. Voor details over het hoornvlies, zie www.oogartsen.nl
doorsnede hoornvlies (cornea)
Afbeelding: een doorsnede door het hoornvlies (cornea)

1b. Refractie afwijkingen
Om scherp te zien is het nodig dat lichtstralen uit de buitenwereld precies op het netvlies van het oog samenvallen. Het brekend systeem in het oog bestaat uit het hoornvlies en de ooglens. Indien de lichtstralen of beelden uit de buitenwereld niet precies samenvallen op het netvlies, is er sprake van een refractie- of brekingsafwijking. Refractie-afwijkingen kunnen bestaan uit bijziendheid (myopie), verziendheid (hypermetropie), cylindrische afwijkingen (astigmatisme) of ouderdomsverziendheid (presbyopie). In de volgende afbeeldingen staat een hypermetroop oog (verziendheid waarbij de lichtstralen achter het netvlies vallen) en een myoop oog (bijziendheid waarbij de lichtstralen voor het netvlies vallen):
 
Er kunnen verschillende redenen zijn om voor een refractieve ingreep te kiezen: problemen met bril of contactlenzen, streven naar bril-onafhankelijkheid.

1c Overzicht refractiechirurgie
Refractiechirurgie wil zeggen dat door middel van een operatieve ingreep de refractieafwijking permanent wordt gecorrigeerd met als doel onafhankelijker te worden van een bril of contactlenzen. Er bestaan verschillende refractieve ingrepen. Eén van de vormen van refractiechirurgie is een ooglaserbehandeling (het laseren van het hoornvlies). Bij het laseren wordt het hoornvlies van kromming veranderd waardoor de refractie-afwijking teniet wordt gedaan. Met de laser kan de hoornvlieskromming worden afgevlakt (bij bijziendheid of myopie) of steiler worden gemaakt (bij verziendheid of hypermetropie).

  • Algemene informatie / Voorwaarden om in aanmerking te komen voor ooglaserbehandeling →  lees verder
  • Voor een indeling of overzicht van alle refractieve operaties → folder refractiechirurgie
  • Voor de kosten van de laserbehandelingen  → zie verschillende oogcentra.

1d. Behandelingen
In grote lijnen zijn er 2 technieken om het hoornvlies te laseren:

  • een laserbehandeling zonder een hoornvliesflap
    • een oppervlakte behandeling (zonder hoornvliesflap). (PRK, LASEK, epi-LASIK). Hierbij wordt de buitenste laag (het epitheel) van het hoornvlies verwijderd waarna de laser in het stroma de gewenste oogcorrectie teweegbrengt. Deze oppervlakkige laserbehandeling wordt ook wel ‘surface ablation’ genoemd. Er is een trend aanwezig die meer richting de PRK-LASEK gaat. → zie folder over PRK / LASEK.
    • een diepte-behandeling in de diepere lagen van het hoornvlies (zonder hoornvliesflap): het verwijderen van een schijfje (lentikel) uit het hoornvlies (SMILE) → zie folder over SMILE.
  • een laserbehandeling met hoornvliesflap (LASIK, de flaptechnologie). Bij een hoornvliesflap wordt een echte flap gemaakt d.m.v. een laser. Deze flap bestaat uit epitheel, Bowmanse membraan en het voorste deel van het stroma. Deze flap wordt opzij geslagen, waarna met laser de bolling van het hoornvlies gecorrigeerd kan worden. De flap wordt hierna teruggelegd op het gelaserde wondbed. Deze folder gaat over de LASIK.

2. Wat is LASIK?
Aan het einde van de folder vindt u een animatiefilm over de behandeling.
LASIK staat voor LAser in SItu Keratomileusis. Bij de LASIK-methode wordt de laserbehandeling in een diepere laag van het hoornvlies uitgevoerd. Bij hoge correcties wordt de afvlakking van het hoornvlies niet aan het oppervlak aangebracht (zoals bij PRK, LASEK), maar iets dieper in het weefsel. Hiertoe wordt eerst een dun laagje hoornvliesweefsel (een “flapje”) grotendeels losgesneden met een laser (Intralase). De flap zit aan één kant nog wel vast aan het hoornvlies. Hierna wordt het hoornvlies afgevlakt (op de juiste sterkte gebracht) en wordt het flapje er weer overheen gelegd.
LASIK-flapje van hoornvlies wegklappen   ooglaseren, LASIK-flapje van hoornvlies LASIK-flapje terugplaatsen  afgevlakt hoornvlies na LASIK-ooglaserbehandeling
Bij LASIK is er een dikke hoornvliesflap, bestaande uit epitheel (het oppervlakkige laagje) en stroma (middelste laag van het hoornvlies). Dit in tegenstelling tot PRK/LASEK, waarbij alleen het epitheellaagje verwijderd wordt (epitheelflapje).
Naast de afkorting LASIK wordt ook het synoniem IntraLASIK gebruikt.

3. De operatieprocedure
De volgende stappen worden doorlopen:

  • Het oog wordt vooraf verdoofd met oogdruppels, waarna het oog en de omgeving worden gedesinfecteerd. Het gezicht wordt deels afgedekt met een steriele doek.
  • U neemt plaats op een behandeltafel met het oog onder het lasersysteem. Een ooglidspreider wordt tussen de oogleden geplaatst om het oog open te houden zodat u niet kunt knipperen.
  • Een soort zuignap / zuigring wordt vastgezet op de oogbol. De zuigring fixeert het oog in de juiste positie.
  • De laser snijdt dan een dun laagje hoornvliesweefsel (ongeveer 120 μm) los waarbij het uiteinde nog vastzit aan het hoornvlies. Dit wordt gedaan door een femtosecond laser (LASIK-Intralase). Voorheen werd dit met een mesje (microkeratoom) gedaan.
  • Het flapje wordt opzij gelegd waarna de laserbehandeling plaatsvindt (d.m.v. een andere laser). Het weefselflapje blijft vastzitten aan een scharnier en het onderliggende weefsel (stroma) wordt behandeld met een excimerlaser (zoals bij een PRK).
  • Met behulp van laserpulsen worden microscopisch kleine hoeveelheden weefsel van het hoornvlies verdampt volgens een van tevoren berekend patroon. De excimerlaser past gedurende enkele seconden de vorm van het hoornvlies exact aan. Het hoornvlies krijgt hierdoor de gewenste kromming, waarmee de afwijking is gecorrigeerd. Het centrale deel van het hoornvlies wordt afgevlakt. Globaal wordt per dioptie correctie ongeveer 15-20 μm afgeslepen.
    Met koele laserimpulsen wordt een microscopisch kleine hoeveelheid weefsel onder het flapje verdampt. Tijdens de laserbehandeling moet u het lichtje blijven volgen, hierdoor blijft de laser goed gecentreerd. De oogafwijking wordt gecorrigeerd in stappen van 0.25 dioptrie (zoals met een bril- of contactlenssterkte ook het geval is).
    Bij een myopie (bijziendheid) wordt het centrale deel van het hoornvlies afgevlakt waardoor het hoornvlies platter wordt. Bij een hypermetropie (verziendheid) worden de randen van het hoornvlies afgevlakt waardoor het hoornvlies steiler wordt.
    De bodem van het hoornvlies (onder de flap) moet minimaal 250 μm bedragen (bij voorkeur 290 μm voor een eventuele nabehandeling).
  • Door gebruik te maken van een eye-tracker blijft de laserstraal het oog exact volgen, zelfs bij de geringste oogbeweging.
  • Ná de laserbehandeling wordt het flapje weer op de oorspronkelijke plaats teruggelegd. Het flapje zuigt direct aan en hecht zich zonder dat er hechtingen nodig zijn weer aan het hoornvlies. U kunt dan weer gewoon knipperen.
  • U krijgt antibiotica-druppels mee.
  • Beide ogen kunnen op één dag behandeld worden.

Herstelperiode
Het gezichtsvermogen is de eerste dag na de behandeling alweer redelijk hersteld, al kan het soms enkele dagen tot weken duren voordat het hoornvlies geheel helder is. Controles vinden plaats na 1 week en daarna afhankelijk van de wondgenezing. In de eerste weken ervaart men een lichte irritatie (zandkorrelgevoel) doordat de wondgenezing van de oppervlakkige laag van het hoornvlies nog moet plaatsvinden.
Over het algemeen is de napijn bij een LASIK minder dan bij een PRK of LASEK.
Het teruggelegde hoornvliesflapje heeft enige tijd nodig om te herstellen. Wrijven in de ogen is daarom tijdens het herstelproces niet toegestaan en u ontvangt een beschermbril voor de eerste nachten.

4. Indicaties

  • Te corrigeren brilsterkte: tussen de -10 D en +4.5 D
    Met LASIK kunnen lagere en middelhoge sterktes van bijziendheid (-1.0 tot -10.0 dioptrieën), cylindrische afwijkingen (tot maximaal 5.0-6.0 dioptrieën) en verziendheid (tot +4.5 dioptrieën) worden gecorrigeerd. Bij correctie van sterke oogafwijkingen moet méér hoornvliesweefsel worden verwijderd. De te behandelen sterkte is afhankelijk van de dikte van het hoornvlies.De maximale sterktes zijn niet altijd mogelijk
  • Leeftijd: tussen 18 en 45 jaar
  • De dikte van het stromale bed moet wel ongeveer 250 μm zijn (en bij voorkeur 290 μm voor een eventuele nabehandeling) Als dit aan de buitenkant van het hoornvlies zou gebeuren, zoals bij PRK, zou de kans op storende littekenvorming sterk toenemen.
    Bij grotere oogcorrecties wordt de afvlakking van het hoornvlies daarom niet aan het oppervlak, maar iets dieper in het hoornvliesweefsel aangebracht, zoals bij de LASIK. Het blijkt dat bij deze behandeling de kans op storende littekens kleiner is. Van tevoren moet wel bepaald worden of het hoornvlies dik genoeg is om voldoende afvlakking mogelijk te maken. Zo moet het hoornvlies > 460 um dik zijn. Bij te hoge sterktes is de LASIK niet meer geschikt. Hogere sterktes kunnen beter worden behandeld met kunstlensimplantatie (zie overzicht refractie chirurgie voor de indicatiegebieden), zoals een ICL.

5. Vóór- en nadelen LASIK
De voordelen van de LASIK-methode (t.o.v. de PRK/LASEK-methode) zijn:
– snel herstel en nauwelijks pijn na de behandeling.
– sneller herstel van het gezichtsvermogen.
– minder kans op littekenvorming (haze) dan bij de oppervlaktebehandelingen (zoals PRK)
– LASIK kan toegepast worden bij iets hogere sterkten (-1.00 tot -10.00 dioptrieën) dan bij PRK

De nadelen van de LASIK-methode zijn:
– de ingreep heeft meer een “operatie-achtig” karakter.
– complicaties bij het maken van een hoornvliesflap.
– flapcomplicaties na de operaties (zie bij “risico’s).
– het hoornvlies moet minstens 460-480 um dik zijn, anders is LASIK niet mogelijk.

6. Resultaten
De uiteindelijke resultaten (correctie van de brilsterkte, het gezichtsvermogen zonder bril) van bovengenoemde technieken zijn vergelijkbaar met de PRK/LASEK-methode. Elke methode heeft zo zijn vóór- en nadelen. De resultaten zijn afhankelijk van de mate van de bijziendheid (myopie) of verziendheid (hypermetropie). De sterkte wordt uitgedrukt in D (dioptrie), het gezichtsvermogen (visus) in een percentage. Voorbeelden:

  • bij een myopie (bijziendheid) tot -6.00 D: dit is de ideale sterkte voor een LASIK-laserbehandeling. Hierbij bereikt men bij ongeveer 90% van de mensen een ongecorrigeerde visus (zonder brilcorrectie) van ≥ 100%. Bij 95%-100% van de behandelde ogen wordt een ongecorrigeerde visus van ≥ 50% behaald. Bij ongeveer 90% is de behaalde brilsterkte na de laserbehandeling ≤ 0.50 D. Bij ongeveer 95-99% % is de behaalde brilsterkte na de laserbehandeling ≤ +/- 1.0 D [Ophth 2020; 724].
  • bij een middelmatige myopie (bijziendheid) tussen de -6.00 en -10.00 D: hoe hoger de myopie, des te geringer de resultaten. Ongeveer 30%-50% van de behandelde ogen bereikt een visus van ≥100%, ongeveer 50-100% van de ogen bereikt een visus van ≥ 50% Bij hogere sterkten zijn de resultaten slecht en daarbij wordt een laserbehandeling niet geadviseerd. Bij deze categorie patiënten is een Phake Intraoculaire lens implantatie een geschiktere behandeling (zie folder).
  • bij een myopie met astigmatisme (cylindrische afwijking): bij ongeveer 50-90% van de behandelde ogen wordt een ongecorrigeerde visus (zonder brilcorrectie) bereikt van ≥ 100%.
  • correctie van hypermetropie (verziendheid) van < +3.50 D: ongeveer 30-70% bereikt een visus van ≥ 100%. Ongeveer 40-90% bereikt een visus van ≥ 50% (afh. van de mate van de verziendheid, van 0.50 D tot 3.50 D). De resultaten zijn minder goed dan bij myope ogen en afhankelijk van de mate van de verziendheid.
  • correctie van hypermetropie (van +3.00 tot +5.00 D): slechts 10-20% bereikt een visus van ≥ 100%, 45-90% bereikt een visus van ≥ 50%. Door de slechte resultaten bij patienten met een hogere verziendheid dan +3.0 tot +3.50 D wordt een laserbehandeling derhalve niet aangeraden.

Ongeveer 95% van de patienten blijkt tevreden te zijn na een primaire LASIK-behandeling (artikel: LASIK world literature review 2009, Ophth 2020; 724). De redenen van ontevredenheid zijn oa: a) het niet behaalde eindresultaat (weglaseren van de brilsterkte), b) halo’s en glare, c) droge ogen en d) complicaties.

7. Risico’s van LASIK
Gelukkig komen complicaties zelden voor, dit voorop gesteld. Om u optimaal te informeren, worden hierna mogelijke neveneffecten besproken:

7a) Flap complicaties

  • Tijdens de LASIK-behandeling kan het prepareren van het flapje hoornvliesweefsel niet goed gaan. Als de zuigring tijdens de ingreep loslaat, resulteert dit in een onvolledige snede. De LASIK-behandeling moet dan gestopt worden en in een latere fase (maanden later) eventueel herhaald worden .
  • Direct na de LASIK-behandeling kan de flap in geringe mate verschuiven en zal dan opnieuw glad neergelegd moeten worden. Daarom is controle na de LASIK-behandeling zeer belangrijk.
  • Het flapje kan helemaal loslaten (‘vrije flap’). Gewoonlijk kan de laserbehandeling dan toch doorgaan. Daarna wordt het flapje teruggeplaatst en met een contactlens op zijn plaats gehouden.
  • Het flapje kan verloren gaan. Soms is dan een herstellende operatie nodig (eventueel met donorweefsel).
  • Soms ontstaan er kleine plooitjes in het flapje.
  • Het flapje kan in een later stadium (weken-jaren) loslaten, bijv. na een trauma.
  • Er kan een ontsteking onder het flapje ontstaan (interstitiele keratitis genoemd), zie later
  • Er kan epitheel groei onder het flapje ontstaan: de oppervlakkige (epitheel-)cellen van het hoornvlies kunnen tijdens de behandeling onder de flap komen, waardoor na enkele weken of maanden een cyste kan optreden. Deze kan dan verwijderd worden d.m.v een nabehandeling.

7b) Opening in het hoornvlies (perforatie)
De snede om een flapje te maken kan een perforatie van de oogbol veroorzaken, zodat andere chirurgische maatregelen noodzakelijk zijn. Door perforatie kan staarvorming optreden. In het ergste geval kan, wanneer nog meer complicaties hierna optreden of andere operaties nodig zijn, zelfs na verloop van tijd het gezichtsvermogen of  het oog verloren gaan.

7c) Over- of ondercorrectie
Hoewel de doelstelling van de laserbehandeling is om op ongeveer 0 uit te komen (zonder bril), kan het toch voorkomen dat deze doelstelling niet gehaald wordt. Soms is dan een herbehandeling nodig.

7d) Ontsteking van het hoornvlies (keratitis)
De incidentie van een infectieuze hoornvliesontsteking (keratitis) na de LASIK ligt in de range van 0-1.5%. In het algemeen komt het minder dan 0.5% tot 0.1% van de lasers voor (Ophthalmology 2010:232, JCRS 2007;33:474).
Een ontsteking van het hoornvlies (keratitis) kan van infectieuze aard (virus, bacterie) of van niet-infectieuze aard (steriele ontsteking) zijn. In een bepaalde studie bleek dat de totale kans op een keratitis 2.6% was (JCRS 2007;33:474). Hiervan was 2.3% niet-infectieus, dus zonder een bacterie of virus als veroorzaker (het betrof het vaakst een “lamellaire keratitis”). Het overige deel (0.3%) was van infectieuze aard (het betrof vaker een virus infectie dan een bacteriële infectie). Patiënten met een niet-infectieuze keratitis hadden een betere prognose dan die met een infectieuze keratitis (89% van de ogen met een niet-infectieuze keratitis bereikte een gezichtsvermogen van ≥ 50%, in de infectieuze groep bedroeg dit 77%).

7e) Uitbochting hoornvlies
Voor de LASIK methode moet het hoornvlies voldoende dikte hebben. Is het hoornvlies te dun en wordt er toch weefsel met de laser verwijderd, dan kan in de loop der tijd het hoornvlies iets naar voren uitpuilen (ectasie genoemd). Het hoornvlies mist dan zijn stevigheid. Bij een goede indicatiestelling komt dit zelden voor. In het algemeen moet minstens 250 μm (50%) van de hoornvliesdikte overblijven nadat de dikte van de flap en het gelaserde deel van de totale hoornvliesdikte (voor de ingreep) ervan afgetrokken zijn. Bij voorkeur blijft ongeveer 300 μm over zodat een eventuele nabehandeling mogelijk is
De kans op een ectasie is groter bij een LASIK (0.1%) dan bij een PRK. Een ectasie treedt mn op bij een diepe laserbehandeling, als de overgebleven dikte van het stroma < 250 μm is, na herbehandelingen van de ooglaser en bij voorafgaande abnormale hoornvliesaandoeningen zoals een keratoconus. In dat geval kan het hoornvlies in de loop der tijd uitpuilen. Corneale collagene cross linking (CXL) kan de ectasie afremmen waardoor stabilisatie of verbetering van de gezichtsscherpte optreedt (Ophthalmology 2013; 1354).

7f) Decentratie van de behandeling
Indien de LASIK-laserbehandeling niet precies in het centrum van het hoornvlies werd uitgevoerd is er sprake van decentratie van de correctie. Er zou dan een hinderlijke onregelmatige breking van het hoornvlies kunnen optreden, welke met een harde contactlens te corrigeren is, maar niet met een bril.

7g) Epitheel ingroei
Tijdens de behandeling kunnen epitheelcellen tussen de lagen komen. Dit epitheel gaat dat groeien en belemmert dan het zicht. Op de overgang is het hoornvlies dan niet transparant en er kan een onregelmatigheid ontstaat (waardoor astigmatisme).
De incidentie van epitheel-ingroei waarvoor een behandeling nodig is, is laag(<0.4%).

7h) Leesbril na de laserbehandeling
Na het 42e levensjaar wordt het accommodatievermogen van de eigen ooglens (instellen voor dichtbij kijken) minder. Dit is een normaal verouderingsverschijnsel (zie aparte folder www.oogartsen.nl). Patienten boven deze leeftijd dienen er dus rekening mee te houden dat, wanneer de bijziendheid (myopie) verdwijnt door de laserbehandeling, een leesbril meestal nodig is om dichtbij scherp te kunnen zien.

7i) Droge ogen
Het hoornvlies bevat fijne zenuwen die zorgen voor het gevoel (corneale sensibiliteit). De vele zenuwtjes zijn ook de verklaring voor de extreme gevoeligheid van het hoornvlies (bijv. als er een stofje in het oog komt). Als de zenuwtjes zijn aangedaan, ontstaan er klachten van een droog oog. Dit leidt tot een vermindering van de de corneale innervatie met een vermindering van de knipperreflex, een vermindering van de traanproductie en een vermindering van de “neurotrofe effecten van het hoornvliesepitheel” (zenuwen spelen een rol bij de voeding van het hoornvlies en de wondgenezing van het epitheel). Ook kan de traanfilm minder stabiel worden (door de veranderde vorm van het hoornvlies, een ontsteking of de druppels). Dit kan leiden tot klachten van droge ogen, zoals irritatie, pijn, zandgevoel en last van het licht (zie folder droge ogen). Deze klachten zijn vaak tijdelijk van aard en gaan meestal na 3-12 maanden over, maar kunnen soms nog wel langer aanhouden.
Even wat details hierover voor geïnteresseerden:

* De zenuwen en corneale sensibiliteit. De zenuwtjes zijn nodig voor de gevoeligheid en spelen een rol bij de voeding van weefsel. Deze zenuwtjes zitten in het oppervlakkige deel van het hoornvlies (subbasale zenuwplexus in het epitheel), in het voorste deel van het hoornvliesstroma (oppervlakkige stromale zenuwplexus) en in het middelste deel van het hoornvlies (dieper gelegen stromale zenuwplexus).

* Effect van de behandeling op de zenuwen. Bij de LASIK wordt, tijdens het maken van een flap, een groot deel van de subbasale zenuwplexus doorsneden (behalve bij de hinge). Daarnaast worden de dieper gelegen zenuwtjes beschadigd door het verwijderen van het weefsel tijdens de laser (photoablation).
Bij de andere ooglasertechnieken is de situatie iets anders. Bij een PRK (de oppervlaktebehandeling) zijn de oppervlakkige zenuwtjes in het epitheel (subbasale zenuwplexus) en de oppervlakkige zenuwtjes in het stroma aangedaan (dat is namelijk het gebied dat door de laser wordt weggeslepen). Echter de dieper gelegen stromale zenuwplexis blijft wel intact. Bij een SMILE (dieptebehandeling) blijft het grootste deel van de subbasale zenuwen en de oppervlakkige stromale zenuwen intact (m.u.v. de tunnel waar de lentikel verwijderd wordt) maar is het diepe stromale zenuwplexus beschadigd door het verwijderen van het weefselschijfje (lentikel).

Het “droge ogen syndroom” komt regelmatig voor bij een LASIK-procedure, met een incidentie varierend van 0.25% tot 50% (voor ref, zie JCRS 2009; 2092). Het “droge ogen syndroom” komt regelmatig voor bij een LASIK-procedure (met hoornvliesflap) maar veel minder dan de PRK en SMILE-techniek (zonder hoornvliesflap). Bij de PRK / SMILE worden namelijk geen flap gemaakt en worden de zenuwtjes niet doorsneden (m.u.v. de plaats waar de lenticule wordt verwijderd). Aanvankelijk treedt ook bij de SMILE techniek een daling op van de gevoeligheid van het hoornvlies maar dit herstelt zich vrij snel. Bij de LASIK daalt de gevoeligheid drastisch maar herstelt zich langzaam.

* Herstel van de zenuwen (cornea sensibilteit)
Bij alle technieken (LASIK, PRK, SMILE) raakt de corneale sensibilteit aangetast. In de eerste 6 maanden is dit nog niet hersteld, hoewel bij SMILE en PRK het herstel veel sneller gaat dan bij LASIK. Ook in de periode van 6 mnd tot 5 jaar is het herstel van de PRK sneller maar zijn de zenuwparameters bij LASIK nog steeds niet volledig hersteld. Globaal geldt dat de corneale innervatie redelijk hersteld is na 1-2 jr bij SMILE, 2 jr bij PRK en 3-5 jaar bij een LASIK (AAO 2023).
Enige neuropathische pijn kan ook ontstaan na refractieve chirurgie, bij zo’n 1-10%

7j) Halo’s (strooilicht)
Patiënten kunnen verblindende kringen en strepen zien rondom lichtbronnen (halo’s, glare). Een halo is een wazig beeld om het scherpe hoofdbeeld, dat ontstaat door de dubbele breking van het licht in het overgangsgebied van behandeld en onbehandeld hoornvlies. Met name ’s avonds (bij wijde pupillen) kunnen halo’s worden gezien.  De autolampen waaieren uit tot lichtkransen, zoals ook bij het dragen van harde contactlenzen regelmatig voor komt (contactlensdragers zien soms dit verschijnsel als ze door de rand van de contactlens kijken).
De bijverschijnselen (halo’s en glare) worden veroorzaakt door complexe brekingsafwijkingen (zie folder aberraties).

  

7k) Glasvocht- en netvliesveranderingen
Mensen die een LASIK ondergaan, hebben meer kans op het krijgen van een achterste glasvochtloslating (in ± 10 – 20% van de gevallen). Dit geldt voor zowel de microkeratoom-LASIK als de femtosecond-LASIK (zie hierna). Dit kan leiden tot een risico op een netvliesloslating.
Mensen met een bijziendheid hebben meer kans op een netvliesloslating dan mensen zonder bijziendheid. Dit risico wordt enigszins hoger door de LASIK behandeling (frequentie is ± 0.06 – 0.36%). De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk, gedacht wordt aan de ‘schokgolven van de laser’, de tijdelijke hoge oogdruk (bij het aanbrengen van de suctiering en door de microkeratoom) of door de tijdelijke vervorming van het oog (door de suctiering en keratoom) [bron: JCRS 2011;1300].

7l) Oogdruk
Hoewel de oogdruk (IOP) na een behandeling niet verandert, verandert er wel iets aan de oogdrukmeting. Bij een behandeling voor myopie, is de gemeten oogdruk na de operatie lager dan de oogdruk vóór de operatie (je meet de oogdruk dus lager dan dat die in werkelijkheid is). Er moet dus een correctie plaatsvinden van de gemeten oogdruk. Deze verandering in meting wordt veroorzaakt door het afvlakken van het hoornvlies waardoor de stevigheid ervan afneemt. De oogdrukmeting verloopt daardoor niet correct. Bij een PRK zijn de meetfouten wat geringer dan bij de LASIK. Bij een myope correctie is de meetfout hoger dan bij een hypermetrope correctie (voor details met formules, zie onderaan de folder).Voor details, zie folder PRK .

In het algemeen is een LASIK veiliger in bijziende ogen (myopie) dan in verziende ogen (hyperopie). De beslissing om een LASIK te verrichten bij verziende ogen moet met enige terughoudendheid genomen worden vanwege de hogere kans op complicaties (t.o.v. myope ogen), zoals regressie (vermindering van het effect in de loop der tijd), ondercorrectie, ingroei van epitheel, optische fenomenen (bijv. glare of lichtverstrooiing van lampen) en droge ogen.

8. Animatiefilm

9. Femto-laser
Het flapje wordt meestal gemaakt met een soort ‘scherpe kaasschaaf’, een mechanische microkeratoom (een scherp mesje), genoemd. Ook is het mogelijk om de flap te maken met een zogenaamde Intralase Femtosecond laser (IL-FS laser) (zie folder femtosecond laser). Hierbij wordt het flapje gemaakt d.m.v. laserstralen. Hierbij zou de flap veiliger en meer betrouwbaar gemaakt kunnen worden. Echter i.h.a is het risico op flapcomplicaties vergelijkbaar. Bij de microkeratoom komen wellicht meer flapcomplicaties voor tijdens de ingreep (zoals epitheeldefecten) terwijl bij de femtosecond laser meer complicaties na de ingreep optreden (zoals een ontsteking onder de flap, een diffuse lamellaire keratitis genoemd) [JCRS 2010; 1925].

Techniek voor subtiele oogafwijkingen
Mensen met een standaard oogafwijking kunnen uitstekend gecorrigeerd worden met een standaard LASIK behandeling. Mensen die, behalve een standaard afwijking, ook nog fijnere oogafwijkingen hebben, kunnen met een gepersonaliseerde laserbehandeling mogelijk betere resultaten krijgen (wavefront-guided LASIK of wavefront geleide behandeling). Deze fijnere oogafwijkingen worden ‘hoge orde aberraties (HOA’s)’ genoemd (zie speciale folder hierover). Dit zijn complexere brekingsafwijkingen (vergelijk dit met een hobbelig maanoppervlak in plaats van een mooie ronde voetbalvorm).
Deze aberraties kunnen aanleiding geven tot minder zicht, met name ook in het donker of schemer (omdat dan de pupillen groter dan normaal). De wavefont-geleide behandeling is mn geschikt bij mensen met een onregelmatig hoornvlies of wanneer de pupillen groot worden (bijv. in het donker). Van tevoren wordt het hoornvlies uitgebreid gemeten, met name ook aan de rand van de pupil. Het eindresultaat is een kwalitatief beter zicht en contrast.

Een wavefront-guided laser is niet bij iedereen mogelijk. Een erg onregelmatig hoornvliesoppervlak is lastig te behandelen. In dat geval geeft een topography-based laser een betere uitkomst (laser obv het onregelmatige hoornvliesoppervlak).

De totale oculaire (oog) aberraties bestaan uit aberraties van het hoornvliesoppervlak (cornea aberraties) en aberraties van de eigen ooglens (lenticulaire aberraties). Hoewel de laser rekening kan houden met beide vormen van aberraties, lijkt het aannemelijker om alleen de cornea-aberraties te behandelen. Dit komt omdat de ooglens in de loop der jaren kan veranderen waardoor de lens-aberraties ook veranderen.
De totale aberraties van het gehele oog worden dan verbeterd door het hoornvliesoppervlak bij te slijpen. Na een ooglaserbehandeling nemen de HOA’s sowieso in enige mate toe.  De toename van HOA’s, die door elke laserbehandeling wordt veroorzaakt, is minder groot na een wavefront-guided laser (een gedeeltelijke compensatie). Het blijft, ondanks de wavefront-guided behandeling wel meer aanwezig dan vóór de laserbehandeling  Door deze hoge-orde aberraties te verminderen wordt de optische kwaliteit beter (mn in schemerlicht).

In een overzichtsstudie (2011) blijkt dat de resultaten van een LASIK ooglaserbehandeling tussen een niet-wavefront-guided laser (de conventionele vorm) en de wavefront-guided laser vergelijkbaar zijn. Deze resultaten betreffen de effectiviteit (niet gecorrigeerd gezichtsvermogen ná de operatie [UCVA] tov het gecorrigeerde  gezichtsvermogen vóór de operatie [BCVA]), de veiligheid (percentage ogen dat minder gaat zien, CDVA ná de operatie tov de CDVA vóór de operatie) en de voorspelbaarheid (sferisch equivalent na de operatie is < ± 0.5 D van de voorspelde waarde). De toename van de HOA’s door een laserbehandeling was minder in de wavefront-guided groep dan in de niet-wavefront-guided groep [JCRS; 2011:1465]. Dit gunstig effect is echter gering. Dit betekent dat het verschil tussen de non-wavefront-guided groep en de wavefront-guided groep niet zo groot is. Bij patienten met een hoge bestaande hogere-orde aberraties kan een wavefront-guided behandeling wel voordelen hebben tov een niet-wavefront guided behandeling.

 


Opmerking:
zie Uitsluiting van Aansprakelijkheid (Disclaimer)


error: Niets van deze website mag worden gekopieerd
Scroll naar boven