Oogzenuw bleekheid (papil atrofie, bleke oogzenuw)
Inhoudsopgave oogzenuw atrofie:
-
Doorsnede van het oog
-
Bouw van de oogzenuwbaan (nervus opticus)
-
Papilatrofie (bleekheid van de papil)
-
Oorzaken en beloop witte oogzenuw
-
Diagnostiek
-
Symptomen
-
Behandeling
- Prognose
- Animatiefilm
1. Doorsnede van het oog
Onderstaande illustraties laten een doorsnede van het oog en een vooraanzicht van het netvlies zien. Het beeld dat in het oog gevormd wordt van de buitenwereld, wordt in het netvlies omgezet in elektrische signalen die door de oogzenuw worden doorgestuurd naar het achterste gedeelte van de hersenen (visuele schors) waar interpretatie van het beeld, het eigenlijke zien, plaatsvindt.
De oogzenuw (Latijn: nervus opticus; Engels: optic nerve) is dus de verbindingskabel tussen het oog en de visuele schors, het hersengedeelte waarmee we zien. De oogzenuw bestaat uit meer dan een miljoen fijne elektriciteitsdraden, de oogzenuwvezels.
De kop van de oogzenuw (Latijn: papil) is bij oogspiegelen zichtbaar in het oog als een rose schijfje waaruit bloedvaten ontspringen. Beschadiging van de oogzenuw heeft meestal tot gevolg dat het aantal vezels vermindert en dat de doorbloeding van de oogzenuw verslechtert. Daardoor wordt de oogzenuw dunner en verandert de roze kleur van de papil in bleekroze of wit.
2. Bouw van de oogzenuwbaan (nervus opticus)
De oogzenuwbaan is de verbinding tussen de oogbol en de gezichtshersenen. Als deze baan niet goed is aangelegd of beschadigd raakt, kan de visuele informatie uit het oog niet goed worden doorgegeven naar de hersenen waardoor er problemen met het zien kunnen ontstaan. De oogzenuwbaan heeft een bijzonder verloop. De uittredeplaats van alle zenuwvezels uit het netvlies die samen de oogzenuw vormen is achter in het oog zichtbaar met de oogspiegel. Dit is de papil. Bij het oogheelkundig onderzoek is het beoordelen van de papil heel belangrijk voor het herkennen van aandoeningen.
Achter de oogbol bestaat de gezichtsbaan uit drie gedeelten:
- de oogzenuw: deze verloopt van elk oog afzonderlijk naar achteren, richting het chiasma
- het chiasma: dit is de kruising waar de zenuwvezels van het linker- en rechteroog tezamen komen. Op deze, diep in de schedelbasis gelegen, plaats kruist (steekt over naar de andere kant) ongeveer de helft van de zenuwvezels van beide ogen. Hierdoor komt informatie uit één oog uiteindelijk in beide hersenhelft terecht
- de tractus opticus: dit is de verbinding van het chiasma naar de het achterste deel van de gezichtsbaan in beide (rechter en linker) hersenhelften.
Voor meer informatie over het verloop van de zenuw- en hersenbanen → zie folder oogzenuw(banen). Vanuit de papil komen de bloedvaten het oog binnen. Deze bloedvaten voorzien het netvlies van bloed/zuurstof. Het aanvoerend bloedvat wordt de arteria centralis retinae genoemd (CRA), het afvoerend bloedvat wordt de vene centralis retinae (CRV) genoemd. Deze bloedvaten betreden het voorste deel van de oogzenuw (in de eerste 10-12 mm van de oogzenuw):
De oogzenuw (papil)
Een overzichtsfoto (doorsnede van het oog) met een detail van het omkaderd gebied. Daarnaast een 2 detailopnames van de papil (kop van de oogzenuw): CRA= centrale retinale arterie, CRV= centrale retinale vene, LC= lamina cribrosa, a.cil.post= arteria ciliaris posterior, papil= de kop (begin) van de oogzenuw)
Doorsnede door de papil (begin van de oogzenuw)
3. Papilatrofie (bleekheid van de papil)
Beschadiging van de oogzenuw heeft meestal tot gevolg dat het aantal vezels vermindert en dat de doorbloeding van de oogzenuw verslechtert. Daardoor wordt de oogzenuw dunner en verandert de roze kleur van de papil in bleekroze of wit. Bleekheid van de papil of papilatrofie ontstaat wanneer er in de papil weefsel verloren gaat. Ondanks de naam hoeft de afwijking niet beperkt te blijven tot de papil. Als de hele oogzenuw atrofisch wordt spreekt men van opticus atrofie.
4. Oorzaken en beloop
Papilatrofie en Opticusatrofie kunnen aangeboren, al dan niet erfelijk bepaald, of verworven zijn. Het beloop kan variëren van stationair tot meer of minder progressief. Dit wordt vooral bepaald door de oorzaak. Opticusatrofie kan zowel aan één als aan beide oogzenuwen optreden. Er zijn vele oorzaken voor een verworven papilatrofie bekend, zoals:
- Aangeboren afwijkingen
- één of beide oogzenuwen kunnen bij de geboorte slecht aangelegd zijn.
- er kan sprake zijn van een erfelijke aandoening waardoor de kwaliteit van beide oogzenuwen acuut of geleidelijk achteruit gaat.
- Ontstekingen van de oogzenuw (zie folder AION).
- Druk op de oogzenuw, bijv. druk op de zenuw door een tumor in de oogkas of hersenen.
- Bloedvaatstoornissen van de oogzenuw (zie folder bloedvatafsluitingen). Slechte doorbloeding van de oogzenuw kan atrofie geven (zie bovenstaande tekening met bloedvaatjes in de oogzenuw).
- Een lang bestaande zwelling van de gezichtszenuw (papiloedeem)
- Externe factoren
- ernstig algeheel vaatlijden
- voedingsdeficienties
- na gebruik van medicijnen (chemotherapie)
- na bestraling van de oogzenuw of van het omringende weefsel in het oog, de oogkas of de hersenen
- vergiftiging van de oogzenuw door overmatig alcoholgebruik en/of in combinatie met roken.
- trauma, zoals een klap op het oog of schedelletsel
- Hersenaandoeningen; bijv.
- druk door een uitgezet bloedvat in de hersenen.
- beschadiging van de zenuw bij een verhoogde hersendruk.
- een oogzenuw- of hersenvliesontsteking of een schedeltrauma zijn andere oorzaken.
- neurodegeneratieve afwijkingen. De zenuwvezellaag van het netvlies (RNFL, retinal nerve fiber layer) kan bij bepaalde aandoeningen dunner worden. Bepaalde onderzoeken (zoals de OCT scan) kunnen deze RNFL-dikte bepalen en derhalve een rol kunnen spelen bij de vroege diagnostiek van bepaalde oogzenuwaandoeningen (zelfs voordat er afwijkingen op het gezichtsveld ontstaan en dus voordat de patiënt zelf klachten krijgt). Voorbeelden zijn: glaucoom, demyeliniserende ziekten (zoals MS), neuritis optica en de ziekte van Parkinson (bron: Ophthalmology 2012; 2161). Vaak is de oogzenuw niet zichtbaar bleek.
- Onbekende oorzaak. Vaak wordt ook geen oorzaak gevonden.
5. Diagnostiek
Soms is de oorzaak van papilatrofie het gevolg van een bekende aandoening. Vaak zal de oorzaak echter nog niet onmiddellijk duidelijk zijn. Aanvullend onderzoek is dan nodig om het functieverlies van de oogzenuwen in kaart te brengen. Het aanvullend onderzoek kan bestaan uit:
- Gezichtveldonderzoek. Voor de diagnostiek van aandoeningen van de gezichtsbaan is de gedeeltelijke kruising der vezels een belangrijk gegeven omdat de symptomen van voor de de kruising gelegen aandoeningen heel anders zijn (en vaak tot één oog beperkt) dan de symptomen van achter de kruising gelegen aandoeningen (hierbij zijn dikwijls verschijnselen in beide ogen te vinden). Op grond van het verloop van de gezichtsbanen is nauwkeurige lokalisatie van een aandoening vaak mogelijk met behulp van gezichtsveldonderzoek.
- Pupilreacties. Ook het beoordelen van de pupilreacties (afwijkende pupilreacties), al dan niet na toediening van speciale oogdruppels
- Kleurenzien. Het onderzoek van het kleurenzien
- Contrast. Meting van het contrast onderscheidingsvermogen kan belangrijk zijn om tot een diagnose te kunnen komen.
- VEP. De functie van de gezichtszenuw kan objectief gemeten worden m.b.v. een VER (Visual Evoked Response). Bij dit onderzoek wordt gemeten hoe een aan het oog toegediende visuele prikkel in het visuele systeem wordt verwerkt (zie folder VEP).
- Beeldvormend onderzoek. Omdat alleen de papil in het oog zichtbaar is wordt het onderzoek soms aangevuld met beeldvormend onderzoek van de in het hoofd gelegen visuele banen en de hersenen. (schedelecho, CT scan, MRI scan). Ook zal in een aantal gevallen nader overleg met of doorverwijzing plaats vinden naar de neuroloog zeker wanneer de oogarts geen oogheelkundige verklaring voor de klachten of verschijnselen kan vinden.
- Erfelijkheidsonderzoek. Wanneer er sprake is van een erfelijke vorm van opticus atrofie is in een aantal gevallen een erfelijkheidsonderzoek mogelijk. Ook kan soms op grond van de familie gegevens iets meer gezegd worden over de wijze van overerving en het te verwachten beloop.
Erfelijke opticusatrofieën kunnen behalve als op zichzelf staande aandoening ook voorkomen in combinatie met andere lichamelijke aandoeningen zoals doofheid, nierklachten of aandoeningen van het zenuwstelsel.
6. Symptomen
De symptomen worden bepaald door de mate waarin de gezichtszenuw is aangedaan. Mogelijke verschijnselen zijn:
- Kleurzienstoornissen. Verminderd contrast en een afwijkend kleurenzien (met name rood wordt minder helder waargenomen).
- Gezichtsscherpte. Het beeld kan fletser of wazig worden en ook kan er een geleidelijke of acute daling van de gezichtsscherpte optreden. Bij een totale opticus atrofie kan de gezichtsscherpte dalen tot de waarneming van handbewegingen (1/300) maar vaak blijft de gezichtsscherpte nog vrij lang behouden. Het gezichtsscherpteverlies is niet verder te corrigeren.
- Gezichtsveld. Er kan een uitval van een deel van het gezichtsveld optreden; vaak wordt dit niet onmiddellijk door de patiënt opgemerkt (soms een zekere mate van kokerzien). Soms is het bewegen van de oogbollen pijnlijk.
7. Behandeling
Zelden kan een opticus atrofie (papilatrofie) behandeld worden. Voor aangeboren en erfelijke opticusaandoeningen bestaat helaas nog geen behandeling. Bij een verworven aandoening, moet de oorzaak zo mogelijk worden weggenomen, om verdere achteruitgang te voorkomen. Soms zijn mensen met gestoord contrastzien gebaat bij een bril met gekleurde filters die het resterende contrast iets aanscherpen. Ook optische hulpmiddelen (filterglazen, loepen) komen soms in aanmerking.
8. Prognose
De prognose is afhankelijk van de onderliggende oorzaak. Er kan sprake zijn van een stabiele vorm van slechtziendheid na een doorgemaakte oogzenuwontsteking, van een acute verslechtering met gedeeltelijk herstel of van een langzame verslechtering.
9. Animatiefilm (Engels)